Welke vergunningen vraagt een windturbine?
Voor de plaatsing van een windturbine moet steeds een omgevingsvergunning worden aangevraagd die wordt getoetst aan een duidelijke beleidsvisie.
- Voor kleine windturbines, dit zijn windturbines met een ashoogte van maximaal 15 m (gemeten vanaf de voet van de mast tot aan het rotormiddelpunt), is enkel een stedenbouwkundige vergunning vereist.
- Bij middelgrote windturbines, turbines met een ashoogte groter dan 15 m en een vermogen t.e.m. 300 kW, is een bijkomende beknopte lokalisatienota vereist.
- Voor grote windturbines (> 300 kW) zijn, naast een stedenbouwkundige vergunning, afhankelijk van het vermogen bepaalde klasse milieuvergunningen vereist.
Dat maakt de inplanting van windturbines zeker niet overal mogelijk.
Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag worden volgende bezwarende aspecten bestudeerd:
- Slagschaduw:
Met slagschaduw wordt de schaduw afkomstig van de wieken bedoeld. Het licht en schaduwspel van de draaiende wieken kan door omwonenden als erg storend worden ervaren. Door de lagere masthoogte en de kleinere en sneller draaiende wieken is de problematiek veel minder belangrijk bij kleine windturbines dan bij grote.
- Geluidshinder:
De wieken kunnen, afhankelijk van de windsnelheid, een zwiepend tot fluitend geluid produceren. Voor een moderne windturbine ligt de brongeluidssterkte in het bereik tussen 91 en 104 dB(A). Het volume van dit geluid neemt af met de afstand tot de turbine. Op een afstand van 250 meter bedraagt het maximale geluid van één solitaire windturbine ongeveer 40 tot 43 dB(A). De impact van het geluid is ook sterk afhankelijk van de persoonlijke perceptie.
- Visuele hinder:
Het plaatsen van een turbine met een masthoogte van 15 à 40 m heeft vanzelfsprekend een impact op het landschap. Afhankelijk van de perceptie varieert deze impact van ‘mooi’ over ‘minimaal en zeker acceptabel’ tot ‘een sterke verstoring van het landschap’.